Een paasverhaal uit Griekenland, vanaf 10 jaar
Maja Muntz-Koundoury
Door de woeste bergen van Peloponesus slingeren vele smalle wegen en paden van stad tot stad, van dorp tot dorp. Aan de ene kant zijn ze vaak begrensd door steile metershoge rotsen, aan de andere glijdt het oog van de reiziger voorzichtig langs diepe afgronden. In de verte liggen valleien als eilanden tussen hoge bergen of, als de hellingen dichter bij elkaar komen, ontstaan donkere kloven, waar in de regentijd bruisende wilde beken over rotsblokken en stenen springen.
Aan de rand van zo'n weg, in de grijze kale rotswand die de berg bekroonde, bevond zich een grot. Het was een eenzame plek, waar zelden iemand voorbij kwam. Alleen de roep van de adelaars die over de top van de berg cirkelden verbrak de stilte. In deze grot woonde een heremiet, een man met zachte ogen en grijze haren. Hij bracht zijn leven door in gebed voor de zonden der mensen, God om genade smekend - "want, o Heer, zij weten niet wat zij doen" - zo besloot hij altijd zijn gebed.
De weg voor zijn grot, die langs een diep en donker ravijn liep, was bijzonder gevaarlijk, want het gebeurde vaak dat er plotseling een hevige windstoot van de bergtop aan kwam razen en wee de reiziger, die zich op dat moment op de weg bevond. Zo hevig en onverwacht was de beweging van de lucht, dat hij onherroepelijk zijn evenwicht verloor en in de diepe afgrond stortte.
Soms lukte het de ongelukkige om zich aan een struik vast te klampen en vertwijfeld om hulp te roepen… maar wie zou hem in die eenzaamheid horen? - Ja, daar was iemand: de heremiet, de bewoner van de grot. Hij kende de nukken van de berg. De grote stilte had zijn gehoor zo gescherpt, dat hij de hoge fluittoon, welke de windstoot vooraf ging, hoorde. Het leek wel, alsof een geweldig iemand de lucht inzoog om zijn reuzenlongen tot barstens toe te vullen. Terstond liep de oude man naar de ingang van de grot en luisterde gespannen. En als hij een mensenstem vernam, rende hij met een touw in zijn hand in de richting van de kreet.
Velen had hij zo het leven gered en het wonderbaarlijke was, dat zodra hij naar buiten trad de wind als bij toverslag ophield. Hij had ook naast zijn grot een klein, driewandig stenen kastje gemaakt en een icoon van de heilige Nikolaas daarin geplaatst. Dag en nacht liet hij een oliepitje branden voor de heilige beschermer van alle reizigers, als een klein lichtbaken, dat de vermoeide mensen de weg naar de veilige grot wees.
Voor dit barmhartige werk was de heremiet geliefd, en werd hij vereerd door de bewoners van omliggende dorpen, die deze gevaarlijke weg gebruiken moesten. Hun eerbied was des te groter omdat er werd gezegd dat op de top van de berg een boosaardige geest zijn verblijf hield. Hij was het die de mensen in de afgrond wierp. En wie anders dan een heilige kon hen tegen zo'n gevaar beschermen? Maar de heremiet vond niet dat hij iets bijzonders deed en dankte God voor iedere redding - hij had de mensen zo lief!
Op een heerlijke lenteavond, toen alle bloemen der aarde in Griekenland een samenkomst schenen te houden, verliet de heilige man zijn woning om God buiten met een gebed te danken voor al het schone, dat de Grote Vader nog steeds aan de mensen schenkt.
De lucht was één en al heerlijke geuren, berghellingen waren of goudgeel of lichtpaars van ontelbare bloeiende struiken, de valleien leken op veelkleurige Perzische tapijten, met hier en daar een robijnrood lapje van een weide vol wilde papavers.
Het werd donkerder en de heremiet zag in de verre dorpen lichtende linten bewegen: het was Goede Vrijdag en daar beneden liepen de mensen met kaarsen achter het beeld van de gestorven Christus. De koele wind bracht de langzame, treurende klanken van het klokkengelui.
De oude man bleef kijken tot de laatste lichtjes verdwenen waren. Toen ging hij naar zijn grot terug. Maar toen hij binnentrad schrok hij. Het leek hem alsof bij de achterwand van zijn verblijf iets bewoog, iets wat op een enorme rotsblok leek. De heilige man maakte een kruisteken - Plotseling trilde de grond onder zijn voeten en een zware stem lijkend op het gegrom van de aardediepten bij een aardbeving, vulde de grot: "Doe dat niet… of ik moet weg! En ik wil met je spreken!"
"Wie ben je?" bracht de heremiet met moeite uit.
"Ik ben degene die over deze berg heerst en de mensenmieren in de afgrond werpt", was het grimmige antwoord. "Ik kom je vragen, waarom en door welke kracht jij mij belet om dit te doen? Als jij verschijnt, ben ik machteloos!"
De heilige man kon het niet geloven. "Ben jij de geest van deze berg?" stamelde hij.
"Ja, dat ben ik", klonk het. "Zo moet ik voor je verschijnen, anders zien je mensenogen mij niet." En heftig vervolgde hij: "Ik haat jullie mensen! Jullie onbetrouwbare, ondankbare schepselen! De grote goden van Hellas hebben jullie verloochend, verjaagd, gedood!"
De heremiet onderbrak hem: "Mensen zijn Gods jongste kinderen en ik houd van mijn broeders, ondanks alles. Je vergist je, ware goden sterven niet, ze kennen geen dood. Alleen die Éne, voor jou de Onbekende, wiens altaar ook eens in Athene stond in oude tijden, is door de dood gegaan, uit liefde voor ons, en is herrezen. Zijn macht beschermt wat ik in Zijn naam doe, want Zijn liefde is groter dan alles."
"De liefde?" vroeg de berggeest. "Die hebben de mensen van mijn tijd ook gekend. Maar de macht van jouw God moet wel groot zijn, dat zie ik, en daarom, luister! Ik beloof je: als je mij kunt bewijzen dat Zijn liefde de grootste is, dan zal ik mij voor Hem buigen en de mensen met rust laten."
Diep bewogen keek de heremiet smekend naar het Christusbeeld, dat boven zijn legerstede hing en ging daaronder zitten. "Moge God mij helpen!" verzuchtte hij.
"Ik zal je iets vertellen van de liefde die Hij aan mensen leerde. Eens heb ik een oude herder gekend. Hij woonde niet ver van hier in een van de kleine dorpen, met zijn jonge dochter. Op een avond, toen hij zijn kudde terugbracht naar de eigenaars in de witgekalkte huisjes, merkte hij met schrik, dat één schaap er niet bij was. Hij ging weer de bergen in, op zoek naar het verloren beestje. Het éne uur na het andere verliep, en hij kwam niet terug. Het hele dorp sliep al toen zijn jonge dochter, niet meer in staat haar onrust te bedwingen, hem achterna liep. De maan scheen helder en zij kende de omgeving goed. Maar al haar zoeken en roepen was tevergeefs, totdat ze hier kwam. Jij weet wat gebeurd was!"
"Ja, ik had hem over de rand geblazen", bromde de geest. "Maar hij hield zich nog vast aan een struik."
"Zo was het", zuchtte de heremiet. "Ik was die avond weg. God dank, dat ik nog op tijd terugkwam. Het meisje hing over de afgrond, de éne hand om een rotspunt geklemd, met de andere hield ze haar half bewusteloze vader vast. Zij kon hem niet omhoog trekken. Ze was al uitgeput, en gleed langzaam met hem naar de diepte."
De heremiet zweeg. De berggeest snoof ongeduldig. "Nou goed - kinderliefde! Dat heb ik ook vroeger gezien. Of heb je nooit gehoord van Koning Oedipus en zijn dochter?" De heremiet knikte. "Je hebt gelijk."
De berggeest bulderde van het lachen, zodat het gruis van de rotswanden viel. "Ik geef je nog een kans," gromde hij, "morgen om deze tijd zie je me weer". En hij verdween.
De volgende avond zat de oude man al onder de icoon toen de grot schudde als bij een aardbeving en de geest verscheen. "Heb je iets beters te vertellen dan gisteren?" vroeg hij smalend.
"Luister en oordeel zelf", was het rustige antwoord. "Eens woedde een oorlog in dit land, een verschrikkelijke oorlog. Vreselijk was het lijden van het volk en van degenen die met de wapens streden. Niet alleen het gevaar maar ook grote ontberingen moesten ze doorstaan. Twee vrienden vochten zij aan zij in de eerste rijen. Zij waren al uitgeput door honger, kou en slapeloze nachten, toen een van hen zwaar gewond werd. Maar het ergste kwam nog: zij moesten wijken voor de overmacht van de vijand. En zoals het vaak gebeurt in zulke omstandigheden, in de verwarring werd de zwaargewonde door allen vergeten. Neen, niet door allen: zijn vriend zocht en vond hem, zijn vriend die zelf haast niet meer lopen kon en die hem op zijn schouders nam en hijgend, strompelend, verlaten - hij kon de anderen niet meer inhalen - door de bergen droeg. Hij kwam langs deze weg. Toen hij hier naar binnen wankelde, viel hij bewusteloos neer. Met Gods hulp heb ik ze beiden nog kunnen redden." De heremiet zweeg.
De berggeest sprak: "Dit is waarlijk groot. Want hier spreekt het bloed niet mee. Maar ook ik heb trouwe vrienden in de oude tijd gekend. Achilles en Patrokles, en ook anderen."
De heremiet liet het hoofd hangen. "Je hebt gelijk", fluisterde hij.
"Ik kom toch nog één keer", zei de berggeest, "maar dan voor het laatst. Bezin je goed!" En hij verdween.
Het was laat geworden. In de dorpen gingen de mensen naar de nachtdienst vóór Pasen. De oude man knielde voor de icoon boven zijn legerstede. Het was te laat om nog naar een dorp te lopen om te middernacht in de verlichte kerk de blijde boodschap te vernemen: "Christos anesti!" - Christus is opgestaan! - God zal het hem vergeven, het was voor een goed doel dat hij het nu missen moest. Hij sloot de ogen en bad.
Een donkere schaduw sloop de grot binnen. Een grove hand greep de heremiet in de nek, en hij keek op in een wild vertrokken gelaat. "Geef op!" beval een hese stem. "Waar zijn de munten?"
Bevend hief de oude man zijn handen op: "Wat zeg je, broeder? Welke munten? Ik heb niets..."
Een vuistslag trof hem in het gezicht: "Geen smoesjes! En al het geld dan dat de mensen je geven voor hun redding, waar is het?"
"Niets… niets" kreunde de heremiet
De rover wierp hem op de grond en schopte… Vol woede doorzocht hij het schamele vertrek en vond… niets! "Ben ik daarvoor naar deze vervloekte plek gekomen!" gilde hij, en sloeg als een razende in op de weerloze grijsaard. Toen stormde hij de grot uit.
Op hetzelfde ogenblik hoorde de zwaargewonde de bekende scherpe fluittoon en wist wat gebeuren zou. De berg trilde. Nog nooit joeg de wind zo hevig over de weg. Een kreet verscheurde de lucht.
De heilige man richtte zich moeizaam op, greep het touw en wankelde naar buiten. Een diepe kalmte viel. In de verte begonnen de klokken te luiden. "Christos anesti!"
Zijn laatste krachten verzamelde de heremiet, hij liep naar de afgrond, en wierp het touw naar de rover, die hijgend aan een struik hing. De oude man kon nog net het andere uiteinde om een rotsblok wikkelen. Toen viel hij op de grond en zijn ziel verliet het lichaam.
De rover klom hijgend naar boven, keek een ogenblik bevend naar de dode en liep gillend weg.
De ziel van de heilige zweefde boven zijn lichaam.
De berggeest sprak: "Kun je mij zien?"
De ziel antwoordde: "Ja, nu zie ik je zoals je werkelijk bent."
De geest vroeg: "Waarom heb je dit gedaan? Hij heeft je toch vermoord? Ik wilde je wreken."
"Hebt uw vijanden lief, dat heeft mijn God mij geleerd", antwoordde de heilige.
Er viel een stilte...Toen sprak de berggeest weer: "Dit is groter dan alles wat ik gekend heb. - Ik zal mijn belofte houden. Vaarwel!"
"De vrede zij met je", zei de heilige.
In de verte jubelden de Paasklokken.
De Nachtegaal, een paaslegende
Voor kinderen vanaf 7 jaar
Hermien IJzerman
Palmpasenweek | verhalen vertellen | Paastijd
Voor een lekker warm eitje, of (opgevuld) een knuffelkipje
Paastijd | handwerken
Ritme-instrumentjes met papier-maché
Palmpasenweek | Paastijd | muziek maken
Met een Keltische harteknoop
Handwerken | Kersttijd | Paastijd | jaarfeesten algemeen
Tractatie voor school of op de paastafel
Uit 'Kom je ook op mijn feestje?'
Paastijd | koken en bakken
Kabouter Goudbaardje en zijn vriendjes
Tafelspelletjes met liedjes over de lente
Palmpasenweek | Paastijd | lente
Beweegspelletje voor de paastijd
Paastijd | knutselen | spelletjes
Brei een vierkant lapje en je hebt bijna een kip.
Paastijd | lente | handwerken
Een paasverhaal voor de allerkleinsten
Hetty Hijmans
Paastijd | verhalen vertellen | spelletjes
Een sprookje van de gebroeders Grimm
Verhalen vertellen | Palmpasenweek | winter | Paastijd
Vogelnestjes van gepofte rijst en chocolade
Met eitjes van zelfgemaakte marsepein
Lente | Paastijd | koken en bakken